zondag 22 maart 2009

Een man en internationale vrouwendag

Mijn goede vriend Aike publiceerde laatst een goed stuk op zijn blog over de positie van de vrouw in de wereld. Hier te lezen.

Het laatste stuk, een bewerking van het scheppingsverhaal, licht ik er hier even uit!

GENESIS

In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was in de afgrond, en de Geest Gods zweefde over de wateren.

En God zei: 'er zij licht!' En er was licht. En God zag, dat het goed was. En God noemde het licht dag, en de duisternis nacht. En toen was de eerste dag ook direct voorbij. God was moe, en ging slapen.

De volgende dag schiep God de hemel, en de zee; de bergen, en de rivieren; het strand, en de bossen. En God kreeg de smaak te pakken, en schiep de fjorden, de canyons en de rotswoestijnen. En God zag, dat het goed was.

De derde dag stond God op, en keek naar alle mooie dingen. Ze waren nog wat leeg. En God schiep de vissen in de zee, de vogels in de bomen, en de kriebel- en kronkelbeestjes in het zand. En God zag, dat het goed was.

God werd steeds beter in scheppen, en schiep de paarden en de olifanten, de sabeltandtijgers en de dinosaurussen, de gordeldieren en de tapirs. Als klap op de vuurpijl schiep God de blauwe vinvissen. En God was moe maar voldaan, en de vierde dag was voorbij.

Maar op de vijfde dag voelde God zich een beetje eenzaam. God miste iemand om mee te praten, een vriend. En God schiep de mens, en noemde hem Adam. En de vijfde dag was voorbij, en God ging slapen, maar niet na 'welterusten, Adam' gezegd te hebben. En God dacht, dat het goed was.

Adam bekeek zichzelf in het water. Hij was niet ontevreden met zichzelf. Hij had een mooie volle baard, witte tanden, schone nagels en gespierde armen en benen. 'Ik ben zo mooi,' dacht Adam, 'ik moet wel op God lijken. God heeft mij naar Zijn evenbeeld geschapen.'

En Adam liep rond, en hij zag de kriebel- en kronkelbeestjes in het zand, en de vogels in de bomen. Hij zag de sabeltandtijger en het gordeldier. 'Ik lijk op God,' zei Adam, 'maar jullie niet. Want ik kan praten, maar jullie niet. Dat betekent dat jullie mij moeten gehoorzamen. Ik ben de vervolmaking van de Schepping.' En Adam was heel blij met zichzelf.

Toen voelde hij iets onder zijn voet. Het was een kriebelbeestje, maar nu was het dood, want Adam had erop getrapt. Adam werd boos. 'Waarom loop je in mijn weg!' brulde hij. 'Nu heb je mijn voet, geschapen naar Gods evenbeeld, bezoedeld! Nu zit jouw vieze zwarte lijkje op mijn voetzool!' En Adam ging naar de rivier, om zich te wassen.

Toen hij bij de rivier was, zag hij een vis. Hij pakte de vis in zijn hand. 'Wat doe jij hier in mijn rivier?' vroeg Adam. 'Dit is mijn rivier, God heeft mij de rivier beloofd. En het land heeft hij mij ook beloofd. Dus alle dieren moeten mij gehoorzamen.' Hij at de vis op. En alle dieren werden bang.

God riep Adam. 'Adam, Ik wil met je praten, je begrijpt het niet!' Maar Adam hoorde het niet, want Adam had het te druk met het commanderen van de dieren. God was verdrietig. God had iemand geschapen om mee te praten, maar voelde zich nu nog eenzamer dan eerst. 'Ik heb een fout gemaakt,' dacht God. 'Ik heb de mens het vermogen gegeven te spreken en te denken, maar niet het vermogen te luisteren en lief te hebben. Hoe kan Ik dit goedmaken?'

God dacht na. 'Als Ik nu een tweede mens maak... een mens die wel kan luisteren en liefhebben, en die Adam kan leren hoe dat moet.' En God schiep de tweede mens, en God noemde haar Eva. Ze was nog mooier dan de eerste.

Adam zag Eva. Ze was beeldschoon. Adam ging naar haar toe. 'Ik ben Adam,' zei hij, 'en jij moet mij gehoorzamen, want ik ben naar Gods evenbeeld geschapen.' Eva keek hem aan. Ze lachte. 'Rustig maar,' zei ze. 'Ga maar slapen. De zesde dag is bijna voorbij. Nu is het tijd om te rusten.'

Adam begreep niet wat ze bedoelde. Haar lach maakte hem bang. Wie was dit? 'Wie ben jij?' vroeg hij.

'Ik ben Eva,' zei Eva. ' Ik wil graag je vriendin zijn. Ik wil graag je verhalen horen, als jij de mijne ook wilt horen.' Adam wist niet wat hij moest zeggen. Ze was beeldschoon. Haar ogen leken dwars door hem heen te kijken. Ze had lange haren, en haar lichaam was zoveel ronder en mooier dan het zijne. Plotseling schaamde hij zich voor zijn eigen hoekige lichaam, en voor de haren op zijn gezicht en borstkas. Voor het eerst in zijn leven voelde hij zich lelijk.

'Ga weg!' riep Adam. 'Ik wil je niet zien, ik wil niets met je te maken hebben!' Dat was niet waar: hij wilde niets liever dan bij haar zijn, naar haar kijken, en haar vreemde lichaam voelen. Maar dat durfde hij niet te zeggen. 'Ga weg!' riep hij kwaad. Eva werd bang, en rende weg. Ze moest huilen. Waarom wilde hij niet naar haar verhalen luisteren? Waarom maakte hij haar bang?

God riep ze, maar werd niet verstaan. Adam en Eva hadden het te druk met elkaar om God nog te kunnen horen.

'Hoe is het mogelijk,' dacht Adam, 'dat ze zo op me lijkt, maar toch zo anders is? We hebben allebei twee ogen, een neus, en een mond; we hebben evenveel vingers en evenveel tenen; we hebben allebei een navel. We spreken dezelfde taal, maar toch begrijpen we elkaar niet. Waarom accepteert ze mijn gezag niet? Waarom is ze mooier dan ik!?'

Hij ging naar haar toe. Ze was opgehouden met huilen. Ze had honger gekregen, en had een stuk fruit geplukt dat ze in een boom had zien hangen. Het smaakte heerlijk. Toen Adam zag hoe ze genoot van de hem onbekende vrucht, werd hij razend. Hoe kon zij genieten van iets, dat hij niet kende? Waarom had ze hem niet eerst gevraagd of ze van die boom mocht eten?

'Waarom heb je mij niet gevraagd of je van die boom mocht eten?' riep Adam. 'Dat is niet zomaar een boom, dat is een heilige boom! Die vrucht is verboden om op te eten, dat heeft God mij zelf gezegd!' Eva schrok. Dat wist ze niet. Maar hoe kon iets, dat zo lekker smaakte, dat zoet en zuur was en de dorst leste, verboden zijn? Gunde God hun het goede van de Schepping niet?

'Nu zal God altijd boos op ons blijven,' sprak Adam streng. 'Op ons, en op ons nageslacht. En dat is jouw schuld. Vanaf nu moet je me gehoorzamen, opdat je niet nogmaals zult zondigen. Vanaf nu ben je mijn bezit. Als je weigert, zal ik je doden, als was je een kriebelbeestje. Als je me volgt, zal ik goed voor je zijn. Hoe dan ook, we moeten vluchten, weg van de boom Gods, want God wil ons hier niet meer zien.'

Eva was bang. Ze wilde niet dood. Hij zag er gevaarlijk uit, en sterk. Ze wilde niet vechten. Ze wilde hem leren kennen, ze wilde zien wat er achter die harde ogen schuilging. Misschien, als ze hem volgde, zou ze hem stapje voor stapje kunnen leren luisteren, kunnen leren liefhebben.

'Akkoord, ik ga mee,' zei ze. En Adam en Eva verlieten de plek waar ze elkaar hadden leren kennen, en gingen op de vlucht, op de vlucht voor een kwade God, die ze zich inbeeldden.

En God zag Haar kinderen wegrennen, en moest een traantje wegpinken. Maar God wist, dat ouders hun kinderen los moeten leren laten, en dat kinderen soms de stemmen van hun ouders niet verstaan. En God wist, dat ze niet perfect waren, verre van dat - maar Ze hoopte dat ze zouden leren om elkaar te begrijpen en lief te hebben, en dat ze elkaar niet te veel pijn zouden doen.

En Adam vertelde aan zijn kinderen het verhaal van de heilige boom, en van Eva's schuld, en van de kwade God. Eva sloeg haar ogen neer, en zei niets.

En de kinderen vertelden het verhaal van de boom en de vrucht door aan hun kinderen, en die weer aan hun kinderen, en die weer aan hun kinderen. En niemand wist meer hoe het echt gegaan was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten